donderdag 7 april 2011

Zinnen vormen in het engels

In dit artikel gaan we het hebben over zinnen (sentences) vormen in het engels.  Als je je verder wil verdiepen in de engelse taal klik dan: leer engels online.
Een zin(sentence) is een groep van woorden dat een hele bedenking omschrijft. Een zin moet een onderwerp hebben(a subject) en een werkwoord. Er kunnen ook nog voorwerpen in komen (an object) maar dit is niet noodzakelijk.
  • Subject - Verb - Object

  • Sally - is making - a doll.
  • Wendy and Kim - are fighting - in the corner.
  • The hedgehog - curled up.
  • Maggie - is reading - a book.
  • It - is raining.
  • Dad - cooked - dinner.
  • I - am flying - a kite.
  • We - are eaeting - our breakfast.
  • They - are washing - the dishes.
  • The dentist - is examining - Susan's teeth.
  • The old couple - have - no children.
  • Janet - screamed.
Een zin begint uiteraard met een hoofdletter en eindigt met een punt, vraagteken, ... Voor meer informatie kan je altijd terecht op engels leren online.

4 soorten zinnen in het engels.

In dit artikel gaan we het hebben over 4 soorten zinnen in het engels.  Als je je verder wil verdiepen in de engelse taal klik dan: leer engels online.
Er zijn dus 4 soorten zinnen
Een verklarende zin (declarative sentence) maakt een statement.
  • The children are swimming.
  • The telephone rang.
  • Everyone sat down at the table.
  • Rishard is feeding the hens.
Een vragende zin (interrogative sentence) vraagt een vraag.
  • Where are the twins?
  • Are you going shopping today?
  • What is your name?
  • What is Richard doing?
Een uitroepende zin (exclamatory sentence) uit een sterke emotie.
  • What lovely weather!
  • The silly girl!
  • How stupid I am!
Een dwingende zin (imperative sentence) geeft een bevel.
  • Come back!
  • Please sit down.
  • Tell me the truth.
  • Speak up!
Voor meer informatie kan je altijd terecht op engels leren online.

gebiedende wijs in het engels

In dit artikel gaan we het hebben over de gebiedende wijs(the imperative) in het engels en wanneer je deze gebruikt Als je je verder wil verdiepen in de engelse taal klik dan: leer engels online.
Je gebruikt de gebiedende wijs om bevelen uit te delen of om iets te verzoeken. Dit gebruik van een werkwoord heet dus the imperative.
  • Stand, everyone!
  • Tidy your bedroom immediately!
  • Choose a parner.
  • Eat plenty of vegetables.
  • Find some nice round pebbles.
  • Come back soon. Take a sandwich.
  • Come and look at this, Tom!
  • Ok, children, open your books to page 25.
Het is een heel directe manier om te zeggen wat iemand moet doen. Je gebruikt do of please om het iets meer beleefd te maken.
  • Do sit down.
  • Do check these figures again.
  • Please help yourselves to some food.
  • Please don't change anything on my computer.
Voor meer informatie kan je altijd terecht op engels leren online.

Het onderwerp en het voorwerp in het engels.

In dit artikel gaan we het hebben over het onderwerp en het voorwerp in het engels en wanneer je deze gebruikt Als je je verder wil verdiepen in de engelse taal klik dan: leer engels online.
Het onderwerp van een zin doet soms iets tegen iemand of tegen iets.
De persoon of het ding dat iets ontvangt van de actie noemt men het voorwerp.
  • Subject - Verb - Object
  • Susan - has bought - a painting.
  • Hannah - is reading - her book.
  • The twins - climbed - the hill.
  • James - stroked - the cat.
  • Mom - is holding - the baby.
  • Jacob - is making - a kite.
  • They - were playing - football.
  • I - am writing - a story.
  • Emma - crossed - the street.
  • You - have forgotten - your umbrella.
  • Dad - is cooking - supper
Voor meer informatie kan je altijd terecht op engels leren online.

Directe en indirecte voorwerpen in het engels.

In dit artikel gaan we het hebben over directe en indirecte voorwerpen in het engels en wanneer je deze gebruikt Als je je verder wil verdiepen in de engelse taal klik dan: leer engels online.
Sommige werkwoorden hebben twee voorwerpen. Het directe voorwerp ontvangt de actie van het werkwoord. Het indirecte voorwerp vertelt aan wie of tegen wie de actie is gebeurd.
  • Subject - Verb - Indirect Object - Direct Object
  • The bank - lends - people - money.
  • Madison - is making - her doll - a dress.
  • I - am writing - Grandma - a letter.
  • Grandma - is reading - Diana - a story.
  • Andrew - gave - his dog - a bone.
  • We - left - you - some food.
  • Joshua - is showing - us - his stamps.
  • Miss Lee - found - Alice - a chair.
Het indirecte voorwerp komt meestal voor het directe voorwerp. Voor meer informatie kan je altijd terecht op engels leren online.

Over de Auteur

Ik ben de auteur van een website waarop je engels online kunt leren.

Positieve en negatieve zinnen in het engels.

In dit artikel gaan we het hebben over positieve en negatieve zinnen in het engels en wanneer je deze gebruikt Als je je verder wil verdiepen in de engelse taal klik dan: leer engels online.

Een positieve zin zegt dat iets zo is. Een zin die zegt dat iets niet zo is, noemt men een negatieve zin(negative sentence). Het bevat een negatief woord zoals not, never, no, no one, nobody, none, of een negatief werkwoord zoals isn't, can't of won't.
Positive sentence:
  • Peter is running.
  • We should tell the truth.
  • Everyone is in the garden.
  • The fridge is empty.
  • It is very cloudy.
  • I have sold the last newspaper.
  • Someone has eaten all the cookies.
Negative sentence:
  • He is not walking.
  • We should never tell lies.
  • There is no one in the house.
  • There is nothing in it.
  • It isn't sunny.
  • I have no newspapers left.
  • There are none in the bag.

Over de Auteur

Voor meer informatie kan je altijd terecht op engels leren online.

Vragen stellen in het engels.

In dit artikel gaan we het hebben over vragen stellen in het engels en wanneer je deze gebruikt Als je je verder wil verdiepen in de engelse taal klik dan: leer engels online.
Er zijn twee soorten van vragen: ja/nee vragen en wh- vragen.
Een ja/nee vraag heeft als antwoord ja of nee. Hiervoor gebruik je de werkwoorden be, have, do of een hulpwerkwoord.
  • Can you swim? Yes.
  • Is it raining? No.
  • Are they coming? No.
  • May I come in? Yes.
In vragen komt het hulpwerkwoord altijd voor het onderwerp van de zin. 
  • Statement - Question:
  • Jim is ill today - Is Jim ill today?
  • She has an older brother - Has she an older brother?
  • The cats want to be fed. - Do the cats want to be fed?
  • We should go now. Should we go now?
  • It will rain tomorrow. - Will it rain tomorrow?
  • You may use my computer - May I use your computer?
  • Kate can ride a bike - Can Kate ride a bike?
Voor meer informatie kan je altijd terecht op engels leren online.